menu
Merle Carvalho
 

Gerrit Hoogstraaten ontmoet Merle Carvalho

Ik bepaal zelf hoe laat het is.

Een klok aan het plafond, wat vind ik daarvan? Ze doet er wat geheimzinnig over, het idee is volgens haar zo origineel dat het wel beschermd moet worden. Een klok zonder cijfers. Ik begrijp er eerlijk gezegd niet veel van. Wat probeert ze me nou wijs te maken? Dat die voor iedereen een andere tijd aangeeft? Dat je zelf bepaalt hoe laat het is? Pas aan het eind van ons tweede gesprek, als ik zelf onder een prototype in haar woonkamer sta, zal ik het met eigen ogen zien. Wat ik tot op heden voor een klok hield, was niet meer dan de schaduw daarvan op de rotswand waartegenover ik zat vastgeketend.

Voor Plato’s grot: wie lopen daar?

We spreken elkaar voor het eerst op het Artisplein, het nieuwe terras van café-restaurant de Plantage. Flamingo’s halen, voor zover ze dat kunnen, hun snavel op voor de fijne nevel die bij tussenpozen over de slootgracht waaiert, kinderen spelen op de watertafel en halen een nat pak, lepelaars lachen in hun lepels.

‘Nou,’ zegt Merle. ‘Daar ben je dan.’

‘Ja,’ zeg ik. We lachen elkaar toe, er is geen ijs om te breken. Wel is er die zijdelingse blik, naast het elkaar aankijken. Een blik die onderzoekend is zonder direct contact te maken: wat voor vlees heb ik hier in de kuip.

‘Ik wilde nu eens graag een beeldhouwer ontmoeten,’ zeg ik. ‘Ik ben gericht gaan zoeken met het woord “beeldhouwen” op de site van Open Ateliers Centrum Oost. Daar werd ik getroffen door het beeldje dat jij hebt gemaakt, de sjouwers. Die deden mij direct denken aan het verhaal van Plato’s grot, ken je dat?’

Ze schudt haar hoofd alsof ze wil zeggen: nee, nooit van gehoord, en nou en? Wat moet ik daar dan mee? Iemand die tegen mij meteen over Plato begint! Maar goed, als jij dat nou leuk vindt, mail me dan maar het documentje met de tekst van deze allegorie – het is een allegorie, toch? – en dan zal ik dat wel lezen.

Laten we dan maar meteen met de deur in huis vallen. De Argentijnse Tango. Wat heeft ze daarmee? Het was meteen het eerste dat me opviel toen ik haar site bezocht. Zij danst al jaren tango, vertelde ze me al aan de telefoon. Ik ben nog maar een beginneling, zeker vergeleken bij haar, maar ook in mij is de liefde opgebloeid voor het gedicht dat je als danspaar elke keer weer samen schrijft. Zij heeft er zelfs een heel project aan gewijd, het koffertjesproject met de naam “Koffertjes TANGO” (2004). 

Het project reisde van tangoscholen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Nijmegen en Groningen naar het Spaanse Zaragoza, waar de gemeente een ruimte beschikbaar stelde voor “Un maletin de tango”. Is de tango ook in haar atelier voortdurend aanwezig?

Het is een gevoelig punt. Nee, niet vanwege de tango, maar om het atelier dat ze in Amsterdam Noord had en nu helaas niet meer. Het betekent dat ze alleen nog thuis op zolder kan werken, met alle beperkingen van dien. Ze kan er eigenlijk geen mensen ontvangen voor een atelier-bezoek. Het huis wordt ook nog gerenoveerd, er is veel onrust. En de bel doet het niet. Allemaal niet ideaal dus, toch is bij haar thuis de plek waar we afspreken voor het volgende gesprek.

Merle’s huiskamer is eigenlijk gewoon een atelier, denk ik als ik er binnenloop. Een werkhuis, zegt ze zelf.  Natuurlijk, er staat het soort meubilair dat een huiskamer tot huiskamer maakt, maar op de boekenplanken staan behalve boeken vooral ook beelden en vrolijke beschilderde voorwerpen. Wel allemaal heel bescheiden van formaat, het duurt even voor je doorhebt dat ze er zijn, voor ze echt je aandacht trekken, maar dan is hun aanwezigheid ook niet meer weg te denken.

Merle bekijkt me vanuit haar ooghoeken, ze lacht er een beetje geheimzinnig bij. Ik besef met een licht schuldgevoel dat ik me op dit gesprek helemaal niet goed heb voorbereid. Meteen dringt zich ook de gedachte aan me op dat zij daar zelf debet aan is, dat ze zich eigenlijk net zo opstelt als haar beelden dat doen. Alsof ze niet toestaat dat iemand zich op haar voorbereidt.

Op haar werktafel, in de huiskamer nog steeds, staat een in bolletjesplastic verpakt object. Vaag zie ik dat het om een danspaar gaat. Maar voor ze me die onthult, laat ze me de tegel van Grieks marmer zien waarin ze een brede cirkel heeft glad gepolijst, en daarbinnen weer een cirkel heeft opengezaagd, waarin een menselijk figuurtje zit. Een kind in de baarmoeder, of de spiegeling van een zittende gedaante in iemands pupil. Of, als ik de buitenste cirkel als de ringen om Saturnus zie, zoiets als een mannetje in de maan, maar dan anders. De steen ziet er zacht en bijna doorschijnend uit, maar is in werkelijkheid heel hard. Het vergt eindeloos geduld het marmer zo te bewerken.

We gaan aan tafel zitten voor het gesprek. Ik krabbel bliksemsnel vier vragen op een a-viertje om tenminste de schijn van structuur te wekken. Ze kijkt zwijgend toe en stemt ermee in om het zo te doen, maar we zijn allebei toch op ons hoede. Niet dat we dat laten merken, de conversatie is open en levendig. Alleen de wereld die daar onder ligt, die daar altijd en bij iedereen altijd onder ligt, mag niet zomaar worden betreden.

‘Wat voor opleiding heb je gevolgd om beeldhouwster te worden? Je hebt bij ons eerste gesprek al gezegd dat je niet naar een kunstacademie bent geweest, dat je veel jezelf hebt aangeleerd omdat je ook niet direct van anderen wilt of kunt leren. Hoe moet ik dat dan zien?’

‘Ik ben iemand die pas iets leert als het niet direct voor mij bedoeld is, dat klopt inderdaad,’ antwoordt ze. ‘Als iemand rechtstreeks tegen mij iets zegt over dat ik het zus moet doen of zo, dan ervaar ik dat als bedreigend, alsof zo iemand aan mijn werk of aan mij wil komen. Ik leer zijdelings, en misschien leef ik ook wel zijdelings. Als ik zie hoe iemand iets doet, dan kan ik het meteen nadoen. Maar natuurlijk, om te kunnen beeldhouwen, moet je op een gegeven moment ook gewoon de techniek onder de knie krijgen, van het hakken in steen, en dat is niet hetzelfde als een kunstje nadoen. Om nog even bij dat leren te blijven. Ik probeer nu met mijn linkerhand te breien, het is alleen maar even een voorbeeld van hoe dat bij dan mij werkt hoor, maar dat moet ik die linkerhand dus met mijn rechterhand voordoen, anders lukt het niet.’

‘Nou, dat is inderdaad wel apart. Maar je hebt dus wel les gehad, ooit, ergens?’

‘Ja, maar toch, niet echt aan een kunstacademie, in die zin ben ik nooit voor het kunstenaarschap opgeleid. Ik vind dat ook zo’n groot woord.  Maar goed, ik heb wel atelierlessen gevolgd bij Jos van Oosterhout in Laren, aan de Gooise Academie. Ik was toen begin dertig en al een tijdje bezig, met schilderen ook en zo. Bij hem heb ik met klei leren werken. Kleien is leuk, je duwt je vingers erin en je ziet dat er wat gebeurt. Toch merkte ik algauw dat ik eigenlijk iets anders wilde. Ik heb hier het eerste echte beeldje dat ik heb gemaakt, lang voordat ik naar de Gooise academie ging. Ik dacht toen, het is niks, ik moet eens wat gaan leren, maar toch, het kwam steeds terug en ik wist, dit is toch wat ik echt wil. Ik had ijzerdraad gebogen in de vorm van deze twee figuren, een vrouwmens met kind, en die vastgezet in een blok hout. Daarna heb ik er net zo lang theelepeltjes gips overheen gegoten tot ze deze vorm en volume hadden. En toen ik dat af had wist ik: ik wil in steen gaan werken.’

‘Kun je dan zeggen dat dit beeld je beginperiode als beeldhouwster markeert?’

‘Een beginperiode is bij mij eigenlijk niet te noemen. Als kind kwam ik met mijn moeder een keer in het atelier van de beeldhouwer Dick Stins, hier in de Watergraafsmeer. Dat bezoek maakte diepe indruk op me. Ik zag het door kinderogen natuurlijk, maar ik herinner het me het alsof ik in een enorm groot en hoog gebouw kwam met allemaal beelden in een prachtig wit licht. En ik wilde dat ook, toen al, als kind al, droomde ik ervan zulke mooie beelden te maken. Dus daar is het eigenlijk begonnen.’

‘Hoe ging het verder, na de Gooise Academie?’

‘Ik zou drie weken gaan beeldhouwen ergens in Italië, in zo’n steengroeve waar veel kunstenaars komen. Bij Esther Velzeboer. Dat werd een cursus in Hoofddorp, want toen ik eindelijk zover was, was zij al weg uit Italië. Wat ik bij haar leerde was dat een beeld uit steen halen toch wezenlijk iets anders is dan in klei werken, al is kleien wel de basis van het beeldhouwen. Je kunt het eigenlijk op twee manieren doen, een voorbeeld voor jezelf boetseren en dat dus in steen namaken, of kijken wat er gebeurt als je het beeld dat je in je hoofd hebt zo uit de steen probeert te halen.’

‘Zoals de oude Grieken zeiden: het beeld zit al in de steen, een goede beeldhouwer is hij die het er ongeschonden uit weet te bevrijden?’

‘En daar zit ook meteen de moeilijkheid. Ik maak dus van tevoren geen schets of ontwerp, ik heb alleen die voorstelling in mijn hoofd en blijkbaar komt die dan overeen met wat er als het ware al in de steen zit, maar in het proces om het eruit te halen kunnen allerlei dingen misgaan. Soms breekt er iets af en dat kun je dan met steenlijm repareren, maar ook het beeld dat je in je hoofd hebt, de vorm die je in gedachten hebt, kun je onderweg weleens kwijtraken of ze verbrokkelt onder je handen. Je komt namelijk nooit direct bij het eindresultaat.’

‘Dat herken ik wel in hoe ik zelf schrijf,’ bevestig ik. ‘Ik maak ook geen schema’s, ik begin gewoon en op een of andere manier heb ik inderdaad ook zomaar in mijn hoofd waar het moet eindigen. In het verhaal zelf, zeker in de details daarvan, kan van alles gebeuren, maar toch heb ik ergens een soort weten van hoe het het uiteindelijk moet worden en pas als het helemaal aan dat weten voldoet ben ik tevreden, althans, voorlopig, voor dat specifieke verhaal. De zoektocht eindigt nooit natuurlijk.’

‘Ja, nee, natuurlijk niet, en je bent ook nooit helemaal tevreden en daarom begin je telkens weer wat nieuws. Maar wat ik daarbij dan belangrijk vind, en misschien geldt dat ook voor jou, is om in elk geval de vaste lijnen, zeg maar de contouren, als eerste goed te definiëren. Dat zou ik als ik schrijver was tenminste wel doen, anders vliegt je verhaal alle kanten uit, denk je niet? Werkt het bij jou niet zo?’

‘Zeker, ja, ik denk het wel…’

Keukengeheimen, we kunnen er eigenlijk niks zinnigs over zeggen.

‘Ik heb nu zelf cursisten, in het buurthuis,’ stuurt Merle ons weer in de goed richting. ‘Daar zie ik het verschil. Sommige komen wel met beeldjes aandragen die ze na willen maken en als het dan niet precies zo wordt als zij verwachten, dan valt het tegen. Niet zo verwonderlijk als ze alleen maar een plaatje bij zich hebben, een afbeelding waarvan je de achterkant niet ziet. Ik probeer ze dan bij te brengen driedimensionaal te denken. Soms lukt dat niet en dan zijn ze teleurgesteld. Terwijl ze juist vaak de mooiste dingen maken en dan hoop ik maar dat ze daar toch trots op zijn.’

‘Kun je ergens jezelf plaatsen in het verhaal van Plato’s grot? Bijvoorbeeld, je geeft les, is dat te associeren met mensen uit de grot willen halen om daarbuiten de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn?’

‘Nee, kom zeg, ik geef geen les, ik begeleid ze. Ze moeten weten hoe ze een steen kunnen bewerken, maar ik ga ze niet vertellen wat voor vorm die dan moet krijgen, dat is juist voor hen ook de verrassing. En laat ik je dan meteen maar zeggen wat ik van dat verhaal van Plato vind. Dat heb ik maar heel vluchtig gelezen, omdat het namelijk op een toon is geschreven die mij dwingt tot wat ik maar noem passief lezen, en daar hou ik niet van, dat vind ik veel te belerend. Bij mij roept dat meteen verzet op, dat leest dan heel moeilijk voor mij. Ik moet zelf kunnen denken, ik moet zelf kunnen doen, ik moet zelf kunnen maken. Ik heb nu eenmaal die sterke onafhankelijkheidsdrang. Zal ik je nu dat beeldje maar eens onthullen dat op mijn tafel staat? Ik weet zeker dat jij het heel mooi zult vinden.’

Uit het bolletjesplastic komt een paar tevoorschijn dat de tango danst, in wit marmer en vol beweging. Ik vind het inderdaad prachtig. Toch wil ze ook hier nog iets over kwijt aan mij. Ze houdt niet zo van die verafgoding van de tango. Dat hele idee van samen schrijf je een gedicht, en dat doe je natuurlijk op zijn best met je grote liefde, is dat niet vreselijk overdreven?

‘Met een wildvreemde kun je ineens ook in precies dezelfde energie zitten, en dat kan een volgende keer met diezelfde persoon ook weer helemaal niet zo zijn. Het hangt van je moed, je durf en je stemming van het moment af of het gaat kloppen wat je samen doet. Ik wil best geloven dat je met je eigen partner een perfect danspaar kunt zijn, maar juist door met anderen te dansen, leer je het. En wat je geleerd hebt neem je dan mee in, vooruit, het gedicht dat je tot slot met je eigen partner danst. In de salons draaien ze aan het eind van de avond vaak La Cumparsita, en die dans je dus met je eigen partner, save the last dance for me. Want ja, daar heb je natuurlijk wel gelijk in, daar dans je toch het prettigst mee.’

We spreken af dat we samen een keer naar een salon gaan – als ik durf. Tevreden met die toezegging laat ze me plaats nemen onder haar grote idee, de klok zonder wijzers aan het plafond in haar woonkamer. Het is tijd dat ik het met eigen ogen zie. Ik kijk omhoog, nog net niet met open mond.

‘En ga nu eens hier staan en kijk dan omhoog, hoe laat is het dan volgens jou? En als je hier gaat staan, hoe laat is het dan? En hier? Zie je, zo bepaal je zelf hoe laat het is.’